
Inhoudsopgave
1. Voorwoord
2. Inleiding
3. Het breken des broods
4. Des Heren Avondmaal
5. De tafel des Heren
6. De hoogtijden des Heren
7. Wat hebt gij daar voor een dienst?
8. De betekenis van het Pascha voor de Christen-Israëlieten
9. Een tegenwerping
10. Waarop steunen wij?
11. Exodus en Openbaring
12. Exodus en Handelingen
13. Besluit
Dit aanhangsel verscheen niet in « Uit de Schriften » omdat het ons doel nooit geweest is iets te bestrijden, dat velen zeer dierbaar is en hun misschien, door Gods lankmoedigheid, tot zegen is. Door de resultaten van ons Schriftonderzoek, worden wij er echter toe gedwongen ook dit punt te behandelen. Men denke er aan, dat het hier meer over gevolgen gaat onze beschouwingen, dan over die beschouwingen zelf en dat, als de basis Schriftuurlijk is, de gevolgen ons nooit mogen tegenhouden. Men moet de waarheid kopen, (Spreuken 23:23).
Gaat men uit van de gedachte, dat het Avondmaal door ons moet gevierd worden, dan moet men trachten de Schrift naar die vooropgestelde mening te buigen. Dat gebeurt dan tot eigen schade, doch vooral tot die van anderen, en verheerlijkt God niet, al heeft het er misschien de schijn van.
Wij hebben verder ook, zo lang het kon, gewacht hierover te schrijven, tot wij misschien eens een ernstige poging van terechtwijzing van vroeger onderzoek zouden ontvangen van vooraanstaande Schriftonderzoekers. Niettegenstaande onze vele uitnodigingen, heeft men echter tot nu toe gezwegen, zelfs in private correspondentie.
Wij zijn door het onderzoek van anderen geholpen geworden, doch nemen daarom niet alles zonder meer aan, alsof nu de volle waarheid bereikt was. Wij beweren van onze kant ook niet er te zijn en menen dat voortdurend onderzoek steeds nodig blijft. Wij hebben zoveel mogelijk, al is het op gebrekkige wijze, gezegd waarom wij niet altijd met anderen overeenstemmen. Als zij nu werkelijk overtuigd zijn, dat hun opvatting de volle waarheid is en wij op een dwaalweg zijn en anderen tot « slachtoffers » maken, mogen wij dan van hen niet verwachten dat ze eens een poging aanwenden tot terechtwijzing? Natuurlijk na volledige kennisname van onze zienswijze. Of is men bevreesd voor de waarheid?
Wij hebben dus gezien, dat de bedelingen van Handelingen, die van de Twaalf en van Paulus, verschillen van de tegenwoordige; dat er nu een nieuwe groep, de overhemelse, is geopenbaard, die toen nog niet gekend was. Wij hebben gezien, dat het Nieuwe Verbond alleen met Israël gesloten wordt en hoogstens de hemelse groep als « bijwoners » kunnen beschouwd worden als zij die er deel van uitmaken zich in de kring van de aardse dingen bewegen (zoals Paulus in Hand. 21). Wij hebben gezien, dat het Gods wil was, dat de vormen der Wet nog gevolgd werden door de Israëlieten gedurende de Handelingen-periode, zelfs als ze in Christus geloofden. Wij hebben gezien hoe, van af de eerste eeuw, Paulus verlaten werd en het « Christendom » zich aanzag als Israël vervangende en dan ook vele vormen van Israël overnam, inbegrepen het Pascha.
De Roomse Kerk dreef dit alles logisch door en hield zich dus ook aan allerlei overlevering. De Hervorming ging ten dele terug tot de Schrift, maar door het niet begrijpen van de bijzondere openbaring van Paulus, na Handelingen bekend gemaakt, kon zij zich niet van de overlevering losmaken. Zo vindt men nu nog bij de groepen, die het meest getrouw willen blijven aan de Schrift, allerlei verwarring.
In verband met ons vorig Schriftonderzoek, moeten wij nu ook een en ander nagaan betreffende het « Avondmaal ». Wij hebben reeds gezien, dat de Roomse mis een kopie is van een deel van het Joodse Pascha. Hierin is Rome ook consequent, omdat het de plaats innemen wil van Israël en de 12 Apostelen Israëls wil navolgen. De Hervorming staat echter voor een grote moeilijkheid. De Apostelen hielden de vormen der Wet en het Pascha met allerlei ceremonieën. In hoever moeten ze de 12 hierin volgen? Zij die evenals Rome, menen Israël te vervangen, kunnen een en ander nog trachten te schikken en komen zo in het spoor van Rome, maar zij die inzien, dat men aan Israël moet laten, wat aan Israël toebehoort, en dit volk nog een toekomst heeft, staan hier voor een muur. Juist ter oorzake van die moeilijkheid heeft men zovele gedachten, stelsels en praktijken in het verbrokkelde Protestantisme.
Er is slechts één logische oplossing: men late de 12 Apostelen ook aan Israël en geve er zich rekenschap van, dat de tijd der Handelingen, in het bijzonder voor wat inzettingen betreft, niets te stellen heeft met onze tijd. Alle organisatie is nu evengoed uitgesteld als het Koninkrijk en Israël's ceremonieën dat zijn. In deze tussenbedeling heeft men geen Schrift die toelaat een zichtbare inzetting naar Gods wil uit te voeren.
3. Het Breken des Broods (Top)
In welke teksten wordt er gesproken van de maaltijd des Heren? De uitdrukking zelf wordt slechts eenmaal gebruikt, namelijk in 1 Kor. 11:20, doch er is geen twijfel aan, dat er ook van dit maal sprake is in Mat. 26:26; Mark. 14:22; Luk. 22:19; Joh. 13; 1 Kor. 10:16 — 21. Deze teksten zullen wij verder onderzoeken, maar wij wensen eerst na te gaan of ook de volgende teksten betrekking hebben op dit maal: Joh. 6:35 — 59; Luk. 24:30; Hand. 2:42, 46; 20:7, 11; 27:35.
De woorden van Joh. 6 staan slechts in los verband met de maaltijd, die eerst later zou gehouden worden door de Here Jezus. Men kent de overeenkomst tussen verzen 47 « die in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven » en 54 « die Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, heeft het eeuwige leven ». Eten en drinken drukken uit het ware geloven, hetgeen een daad is, iets actiefs. De uitdrukking « eten » en « drinken » schijnen ons vreemd. Als men er echter aan denkt dat geloven een daad is en de Here zich tot Israëlieten richt, wordt de betekenis duidelijk. Als voorbeeld van een dergelijk Hebreeuws spraakgebruik, kunnen wij vermelden:
|
Jer. 15:16 « Als Uw woorden gevonden zijn, zo heb ik ze opgegeten ». |
|
|
Ezech. 2:8 « Hoor hetgeen Ik tot u spreek ... open uw mond en eet wat Ik u geef ». |
|
Eten staat hier voor zich toeëigenen en verlustigen. Het geloof wordt voorgesteld door « eten » en « drinken » d.i. een zich toeëigenen. Nu het « het breken des broods » in de andere teksten. Het brood had bij Israël de vorm van dunne koeken, die gebroken werden om ze te eten. Matth. 14:19 is een eerste voorbeeld van het gebruik van deze uitdrukking. De Arabieren spreken van « zout eten », de Engelsen van « taking tea », wij van « koffie drinken », en drukken op deze wijze ook het nemen van een gewoon maal uit. Het « breken des broods » staat hier voor « eten » en er is geen reden om in Hand. 2:42, 46; 20:7, 11 en 27:35 iets méér te zien. Telkens wordt er in de naburige teksten gesproken van eten in de gewone zin.
Lukas 24:30 zegt, dat de Here Jezus het brood nam, het zegende en brak, vs. 35, dat Hij hun bekend werd in het breken des broods. Dat wil toch niet zeggen, dat zij toen de Maaltijd des Heren gehouden hebben? Zij geloofden immers niet eens, dat Hij opgestaan was en konden het niet doen totdat Hij kwam. Brood breken betekent eenvoudig: een maal gebruiken.
Als Hand. 20:7 het « avondmaal » betreft, dan wordt het hier niet gevierd op een Zondag, maar op « een der sabbatten ». Zie « Het Voornemen der eeuwen en de Gemeente der Verborgenheid » blz. 145 en « Begint de Gemeente met Pinksteren » blz. 277 — 280. (Omnibus)
Zo zit men ook hier vast. Waarom zou dit maal voorts op een Zondag gevierd worden? Het is toch in de eerste plaats tot verkondiging van de DOOD des Heren, ten minste in die tijd, tot dat Hij komt. Is het dan gepast dat te vieren op de dag waarop men meent dat Hij OPSTOND? Waarom niet op de dag waarop Hij het zelf vierde?
Men heeft gezegd, dat « breken des broods » in Hand. 2:42 geen gewoon maal kan zijn, omdat hier staat: « Volhardende ». Wij zien hierin geen moeilijkheid. Die gewone maaltijden waren een uitdrukking van hun eenheid en gemeenschap in alles. En was er geen volharding nodig om, als het ware vóór de tijd, in die tot het nabij zijnde koninkrijk behorende toestand te blijven? Vers 46 zegt dan ook zeer duidelijk « brood brekende aten zij tezamen ». En dat gebeurde dagelijks. Leest men in enig ander deel van de Schrift, dat het maal des Heren dagelijks gevierd werd? Verder zegt dit vers dat hun verenigingsplaats de tempel was. Alleen het eten geschiedde « van huis tot huis ». Telkens als er sprake is van het Pascha, zoals de Here dat vierde, is er ook sprake van de drinkbeker (Mat. 26:26, 27; Mark. 14:22,23; Luk. 22:19,20; 1 Kor. 10:16; 11:24, 25). Telkens wanneer er slechts over een gewone maaltijd gesproken wordt, wordt de drinkbeker niet vermeld.
4. Des Heren Avondmaal (Top)
Zoals wij reeds eerder opmerkten, komt die uitdrukking slechts éénmaal voor (1 Kor. 11:20). In de andere teksten staat er eenvoudig « maaltijd ». Er wordt ook gesproken van de drinkbeker NA de maaltijd (1 Kor. 11:25 b.v.) en het is dus nodig om zorgvuldig na te gaan wat er toen gebeurde. Wij drukken daarom de voornaamste teksten af, die op het avondmaal betrekking hebben en gebruiken hiervoor de vertaling uitgegeven door J. N. Voorhoeve. Voor ons onderzoek geeft ze het Grieks getrouw genoeg weer. (Wij schrijven echter de voornaamwoorden, die Christus aanwijzen, met een hoofdletter).
|
Mat. 26:26 — 29 « En terwijl zij aten, nam Jezus het brood, en, gezegend hebbende, brak Hij het, en gaf het de discipelen, en zeide: Neemt, eet ! dit is Mijn lichaam. En Hij nam de drinkbeker, en, gedankt hebbende, gaf hun dien, zeggende: Drinkt allen daaruit. Want dit is Mijn bloed, het (bloed) van het nieuwe verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden. En Ik zeg u, dat Ik van nu aan niet meer zal drinken van deze vrucht van de wijnstok tot op die dag, wanneer Ik die met u nieuw zal drinken in het koninkrijk Mijns Vaders. » |
|
Zie in v. 19 de vermelding van het Pascha en in v. 23 het indopen in de schotel.
|
Mark. 14:22 — 25 « En terwijl zij aten, nam Jezus brood; en toen Hij gezegend had, brak Hij het, en gaf het hun, en zeide: Neemt ! dit is Mijn lichaam. En Hij nam de drinkbeker, en gedankt hebbende, gaf hun die, en zij dronken allen daaruit. En Hij zeide tot hen: Dit is Mijn bloed, het (bloed) van het nieuwe verbond, dat voor velen vergoten wordt. Voorwaar,Ik zeg u, dat Ik niet meer zal drinken van de vrucht van de wijnstok tot op die dag, wanneer Ik die nieuw zal drinken in het koninkrijk Gods. » |
|
Zie in v. 16 de vermelding van het Pascha en in v. 20 het indopen in de schotel.
|
Luk. 22:15 — 20 « En Hij zeide tot hen: Ik heb grotelijks begeerd dit Pascha met u te eten, voordat Ik lijde. Want Ik zeg u, dat Ik geenszins meer daarvan eten zal, totdat het vervuld zal zijn in het koninkrijk Gods. En als Hij een drinkbeker genomen, en gedankt had, zeide Hij: Neemt deze, en deelt hem onder elkander ! Want Ik zeg u, dat Ik geenszins drinken zal van de vrucht van de wijnstok, totdat het koninkrijk Gods zal gekomen zijn. Hij nam brood, en toen Hij gedankt had, brak Hij het en gaf het hun zeggende: Dit is Mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt, doet dit tot Mijne gedachtenis. Desgelijks ook de drinkbeker, na de maaltijd, zeggende: Deze drinkbeker is het nieuwe verbond in Mijn bloed, dat voor u vergoten wordt. » |
|
Als het hier gaat over de « instelling » van iets nieuws, is het merkwaardig, dat er niet gezegd wordt, dat ze die nieuwe ceremonie van nu af moeten houden en wanneer ze die moeten houden. Zoals het er staat, vormt het deel van het Pascha.
Joh. 13 spreekt ook van de viering van het Pascha, maar geeft geen bijzonderheden over het brood en de drinkbekers. Daar dit Evangelie heel in het bijzonder voor de gelovigen uit de volken geschreven is, en velen geen ander in handen hadden in de eerste eeuw, hebben wij hier reeds een duidelijke aanwijzing, dat die ceremonie nooit voor de volken bedoeld was. De eerste Brief aan de Korinthiërs werd eerst omstreeks het jaar 56 geschreven. Evenals wij nu, hadden de niet-Joden niet veel begrepen van al dat eten en die drinkbekers. De Joden tot wie de andere Evangeliën meer bijzonder gericht waren, begrepen van zelf heel de zaak en hadden niet veel aanduidingen nodig om dit feest te vieren juist zoals de Heere dat wilde.
|
1 Kor. 10:16 « De drinkbeker der dankzegging, die wij zegenen, is die niet de gemeenschap des bloeds van Christus? Het brood, dat wij breken, is dat niet de gemeenschap des lichaams van Christus? » |
|
|
1 Kor. 11 :20 — 26 « Wanneer gij nu aan ene plaats samenkomt, zo is dat niet des Heeren avondmaal eten, want bij het eten neemt ieder vooruit zijn eigen avondmaal, en de een is hongerig, en de ander is dronken. Hebt gij dan geen huizen om te eten en te drinken? Of veracht gij de gemeente Gods, en beschaamt gij hen, die niets hebben? Wat zal ik u zeggen? Zal ik u prijzen? In deze prijs ik (u) niet. Want ik heb van de Heer ontvangen, hetgeen ik u ook overgegeven heb, dat de Heere Jezus in de nacht, waarin Hij overgeleverd werd, brood nam; en nadat Hij gedankt had, brak Hij het, en zeide: « Dit is Mijn lichaam, dat voor u is; doet dit tot Mijne gedachtenis ». Desgelijks ook de drinkbeker, na de maaltijd, en zeide: « Deze drinkbeker is het nieuwe verbond in mijn bloed; doet dit, zo dikwijls gij (die) drinkt, tot Mijn gedachtenis », Want zo dikwijls gij dit brood eet, en de drinkbeker drinkt, verkondigt gij de dood des Heeren, tot dat Hij komt. » |
|
Men lette er op, dat de Heere Jezus hier zegt: « doet dit ». Is het een nieuwe ceremonie? Of vierde Hij het Pascha? (Luk. 22:15). Paulus voegt er bij: « Zo dikwijls als... » en geeft dus ook geen nieuwe aanwijzing aangaande de tijd van het vieren. Het « totdat Hij komt » betreft niet het zolang vieren totdat Hij komt (en daarna niet meer), maar het karakter van het vieren: Zo dikwijls het gevierd zou worden tot op Zijn komst, zou het in het bijzonder het karakter hebben van een verkondigen van de dood des Heeren. Dus men kan lezen: « Want zo dikwijls... verkondigt gij, totdat Hij komt, den dood des Heeren. »
Men lette er ook op, dat er niet staat, zoals de St. V. heeft « verkondigt de dood des Heeren », alsof dit een gebód is. Het is een feit dat Paulus vermeldt: gij verkondigt, totdat Hij komt, de dood des Heeren.
Behalve wat wij reeds vroeger gezegd hebben over het ritueel van het Joodse Pascha (blz. 42 v. en 49 v.) voegen wij hierhij nog een beknopt overzicht volgens de gegevens van de reeds vermelde studie van Dr. G. Bickwell en van andere bronnen, zoals « Beknopt leerboek der Bijbelsche Oudheidkunde » van K. Wielemaker en « Beknopt Handboek der Bijbelse Archeologie » van Gras en de Visser.
Beknopt overzicht van het ritueel van het Joodse Pascha
|
Inschenken van de eerste beker.
Feestwijding (Kiddusch).
Zegening.
Drinken van eerste beker.
Breken, dankzeggen en eten van een stuk hard, plat brood, in saus gedoopt.
Inschenken van tweede beker.
Paasverhaal (Haggada).
Zegening.
Drinken van tweede beker.
Breken, dankzeggen en eten van stuk brood in saus gedoopt.
|
|
Maaltijd buiten het ritueel. Eten van het Paaslam, dankoffer, brood en drinken van wijn.
|
Inschenken van derde beker.
Dankzegging.
Zegening.
Drinken van derde beker.
Inschenken van vierde beker.
Lofzang (Hallel). Ps. 115 — 118.
Zegening en dankzegging.
Drinken van vierde beker.
|
|

Wij behoeven hier niet veel bij te voegen. Al kan er twijfel zijn aangaande de onderdelen van het ritueel van het Joodse Pascha, zoals wij die beschreven vinden, het staat vast, dat er tussen de tweede en derde drinkbeker een niet-rituele maaltijd was, waar men at zoveel als men wilde. Als dus Luk. 22:20 en 1 Kor. 11:25 spreken van een drinkbeker « na de maaltijd », dan kan dit niets anders dan de derde drinkbeker van het ritueel zijn. Dit wordt dan ook uitdrukkelijk bevestigd door 1 Kor. 10:16, waar die « drinkbeker der dankzegging » met zijn naam genoemd wordt.
Uit « Doop en Avondmaal » door H. C. Voorhoeve (blz. 70 en 71) nemen wij het volgende: Wij lezen in Lukas XXII:20: « Desgelijks nam Hij ook de drinkbeker, na de maaltijd ». Het is goed, dat wij hierop letten. Er gingen aan de Paasmaaltijd meerdere bekers rond, in elk geval drie, één aan 't begin, één in 't midden en één aan het einde. Van één van die bekers heeft de Heer gezegd: « Neemt deze, en deelt hem onder elkander!... ». Dit was waarschijnlijk de tweede beker... Na de tweede beker werd het lam gegeten, en was de Paasmaaltijd dus eigenlijk afgelopen. Toen nu de laatste beker van het Paasmaal na de maaltijd, zou rondgaan, nam Jezus het brood, en zeide… ». Men ziet dus dat ook deze schrijver wel verplicht is te erkennen, dat de derde drinkbeker deel maakte van het Pascha en nog wel van het ritueel, van de Hoogtijd waaraan alleen de naar het vlees besnedenen mochten deelnemen (Ex. 12:43 — 48). Dit ritueel werd bekrachtigd door de Heere Zelf en zal ook in het Koninkrijk gehouden worden (Luk. 22:30; Ezech. 41:22; 44:16; 45:21; Ex. 12:14). Zie ook Bavinck « Gereformeerde Dogmatiek » Deel IV blz. 521.
In Luk. 22:17 is nog sprake van « een drinkbeker ». Dat was er een die gedurende de eigenlijke maaltijd, het niet-rituele gedeelte, gedronken werd. Daarna spreekt Luk. 22:20 van de drinkbeker « na de maaltijd ». Alleen de derde drinkbeker van het rituele gedeelte stelde het bloed van het nieuwe verbond voor. 1 Kor. 11 :25 zegt dan ook « deze drinkbeker ».
Er kan dus niet de minste twijfel overblijven, dat de Heere Jezus niets bij het Pascha gevoegd heeft, dat de Christenen dan in de plaats van het Joodse feest moesten vieren. Alles wat vermeld wordt in de opgegeven teksten, is deel van het ritueel der Joden of van de niet-rituele maaltijd. De Heere kon hun nu verder inlichten over de betekenis van die ceremonie. Iets van dit ritueel afnemen en op de « gemeente » toepassen is iets geheel willekeurigs. Meer nog, het Pascha mocht door geen onbesnedene naar het vlees gevierd worden (Ex. 12:43 — 48). Dat Christenen van de volken aan het niet-rituele maal deelnamen kan men desnoods aannemen.
5. De Tafel des Heeren (Top)
Ook een woord over deze uitdrukking. Slechts eenmaal komt ze voor in de Griekse Schriften, namelijk in 1 Kor. 10:21. In de Hebreeuwse Schriften wordt er meermalen over gesproken. Soms is het de tafel der toonbroden, van de tabernakel. Deze tafel stelt het « brood des levens » voor, en dan ook de volle aardse en hemelse zegeningen, voortvloeiende uit de gemeenschap van Israël met de Messias. De 12 toonbroden wezen op de 12 geslachten. Die tafel was een symbool. De uitdrukking zelf « tafel des Heeren », bedoelt die gemeenschap en de daaruit vloeiende volheid van zegening in de eerste plaats voor Israël. Zo vinden wij in Ps. 28:5,6:
|
« Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht, tegenover mijn tegenpartijders; gij maakt mijn hoofd vet met olie; mijn beker is overvloeiende. Immers zullen mij het goede en de weldadigheid volgen al de dagen mijns levens ». |
|
Ook in Ezechiëls tempel komt de « tafel des Heeren » voor (Ezech. 41:22; 44:16). Aan die tafel zullen ook de 12 Apostelen Israëls eten en drinken. (Luk. 22:30), Wij nemen dit letterlijk en geestelijk. Daar tegenover staan andere tafelen, waaraan men ook deel kan hebben, Zo vinden wij in 1 Kon. 18:19:
|
« De vierhonderd vijftig profeten van Baäl en de vierhonderd profeten van de Asjera, die van de tafel van Izebel eten ». |
|
Dat drukt méér uit dan eenvoudig « eten ». Die profeten hadden deel aan de ongerechtigheden van Izebel en stonden in gemeenschap met Satan.
Als wij nu tot 1 Kor. 10:21 komen, bijzonder gericht tot hen aan wie « de vaderen » zijn (zie vers 1), betekent dan « tafel des Heeren » niet méér dan de tafel waarop die Korintische Joden de maaltijd des Heeren vierden? Wij nemen deze uitdrukking op als omvattende de zegeningen voortvloeiende uit de gemeenschap van Israël met de Heere, waarover heel het hoofdstuk handelt.
Gedurende Handelingen is er van die gemeenschap maar één symbool: de tafel der toonbroden in de tempel. Van geen ander tafel mag beweerd worden, dat zij DE tafel des Heeren is. Dat is de ware tafel miskennen. En dan komt men natuurlijk tot allerlei moeilijkheden. Men moet b.v. aannemen dat er in elke plaats waar gelovigen zijn, zo'n tafel is, en ook maar één. Al die tafels moeten dan « met elkander in gemeenschap » staan, Men is natuurlijk verplicht aan te nemen, dat zij, die niet aan deze tafel aanzitten, eigenlijk niet aan de tafel des Heeren zitten. De gelovigen moeten dan absoluut aan een bepaalde vergadering deelnemen, en men noemt dat dan « Vergadering des Heeren ».
Nu zegt men wel (zie b.v. « Eenheid en Gemeenschap » door J. N. Voorhoeve; blz. 125) dat die tafel der toonbroden een beeld is van de « Tafel des Heeren ». Maar waar de tafel des Heeren voor hen toch ook een beeld is, zou men dan een beeld van een beeld hebben. Zoals de tafel der toonbroden de eenheid van het volk van God (Israël) voorstelt, zou dan de « Tafel des Heeren » de eenheid der gemeente voorstellen. Zo krijgt men voor de gemeente stoffelijke voorstellingen en ceremonieën die overeen komen met die van Israël. Voor ons is het duidelijk, dat dit alles nog de invloed bewijst van de eerste eeuwen, toen de grote meerderheid van het « Christendom » bijna alles van Israël op de gemeente of kerk overbracht. Men late aan Israël, aan wie de Vaderen zijn (1 Kor. 10:1) ook de « Tafel des Heeren ».
De toonbroden moesten op elke sabbat voor het aangezicht des Heeren toegericht worden, (Lev. 24:8). Nu wil men ook wat men van de « tafel des Heeren » maakt, elke (christelijke) sabbat of « eerste dag der week » toerichten. Men wijze niet op de geschriften van de eerste eeuwen, omdat men denkt hier een argument méér te hebben, want juist die verwijzing veroordeelt heel het stelsel. Wij hebben dit vroeger aangetoond. De gelovigen van de eerste eeuwen volgden de ceremonieën van Israël en pasten die zo goed mogelijk aan de omstandigheden aan. Zo vormde zich ook de Roomse mis.
De zeer grote verwarring, die er alle eeuwen door was, op het gebied van de viering van het « avondmaal », al de strijd tussen Christenen, zowel Protestanten als niet-Protestanten, laat zien, dat er geen duidelijke schriftuurlijke basis bestaat voor deze « instelling ». In de toekomst zal Israël weten hoe ze het avondmaal, d.i. het Pascha, te vieren hebben.
Na de Hervorming wilde men meer schriftuurlijk zijn. Daar men echter nog geheel of ten dele vasthield aan het begrip dat Israël overging in de « gemeente », bleef men een jaarlijks « Pascha » en een wekelijkse « dag des Heeren » met een « tafel des Heeren » vieren. Ook in onze tijd is dit nog het geval, zelfs met hen die het best inzien,dat Israël in het Koninkrijk nog een toekomst heeft. Dit komt, omdat zij de eigenlijke Gemeente niet onderscheiden, niets weten van de « overhemelse », en Paulus' bijzondere openbaringen verwateren door ze te vermengen met hetgeen thuis behoort in andere bedelingen.
Bij dit alles kunnen wij nog opmerken, dat de uitdrukkingen « Tafel des Heeren » en « Maal des Heeren » al heel weinig geschikt zijn om een eenheid en gemeenschap uit te drukken van alle gelovigen zonder onderscheid. Het is de regel, dat een uitdrukking, waarin « Heere » voorkomt, op een aardse toestand wijst. Zo wordt b.v. van hen, die « licht in de Heere » zijn, een overeenstemmende wandel verwacht (Ef. 5:9). Naar hun wandel op aarde, ontvangen ze van de Heere (Ef. 6:8). Zelfs voor de Gemeente der verborgenheid, die een eenheid bij uitmuntendheid vormt, voor wat betreft haar positie in de overhemelse, is nog onderscheid in betrekking tot de toestanden op aarde. Die toestanden staan in verband met « de Heere ».

|
• |
Ef. 5:22 « Gij vrouwen! wees aan uw mannen onderdanig, gelijk aan de Heere ». |
|
• |
Ef. 6:1 « Gij kinderen! zijt uw ouders gehoorzaam in de Heere ». |
|
• |
Ef. 6:4 « En gij Vaders! Verwekt uw kinderen niet tot toorn, maar voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren. » |
|
• |
Ef. 6:7 « Dienende met goedwilligheid de Heere, en niet de mensen ». |

Zie ook andere plaatsen: Kol. 3:17, 18, 20, 23, 24.
Daarentegen wordt alle geestelijke eenheid, zowel voor de hemelse, als voor de overhemelse sfeer, gezien « in Christus »:

|
• |
Gal. 3:28 « Daarin is noch Jood noch Griek; daarin is noch dienstbare noch vrije; daarin is geen man en vrouw; want gij allen zijt één in Christus Jezus ». |
|
• |
Kol. 3:11 « Waarin niet is Griek en Jood, besnijdenis en voorhuid, Barbaar en Scyth, dienstknecht en vrije; maar Christus is allen en in allen ». |
|
• |
Ef. 1:3 « Alle geestelijke zegening in de over-hemelse in Christus ». |

Evenals de Dag des HeereN, vestigen de Tafel des HeereN en het Maal des HeereN de aandacht op aardse toestanden, dus op scheiding tussen Jood en Heiden. Het maal des HeereN kon alleen een symbool zijn van de eenheid van een aardse groep: Israël. Het verband tussen het avondmaal en het Nieuwe Verbond met Israël maakt dit verder ook duidelijk.
6. De Hoogtijden des Heeren (Top)
Willen wij begrijpen, wat geschreven wordt in de Evangeliën en de Handelingen, dan moeten wij ons in de gedachte naar die tijd verplaatsen en rekening houden met de omstandigheden, die er bij behoren.
In de eerste plaats vergete men niet, dat ook nog gedurende Handelingen de Christen-Israëlieten getrouw de Hoogtijden des Heeren vierden. Wij lezen over de sabbat (b.v. Hand.18:4) het Pascha en het feest der ongezuurde (Mat. 26:17; Hand. 20:6), de zeven Sabbatten (Hand. 20:7 enz.), Pinksteren (Hand. 20:16 enz.). Dat was naar de wil des Heeren in die tijd, al moesten ze er geen « ijveraars » van zijn.
Hadden de Christenen der volken er deel aan? Zeker niet rechtstreeks, want de wet, waarvan deze hoogtijden deel uitmaken, was niet aan hen gegeven. Meer dan dat, het was hen uitdrukkelijk verboden het Pascha te eten, tenzij na door de besnijdenis bij Israël ingelijfd te zijn (Ex. 12:43 — 48). Maar de gelovigen van de Volken zijn toch geestelijk besneden? Dat dit niet voldoende is, leert men uit Ezech. 44:9: gedurende het Koninkrijk zal er in het Heiligdom des Heeren « geen vreemde, onbesneden van hart en onbesneden VAN VLEES ingaan ». Er wordt dus nog wel degelijk gelet op de uitwendige besnijdenis. Tegen het einde van de eerste eeuw, nadat Israël voor een tijd opgehouden had Gods volk te zijn en onder de Volken verstrooid was, kwam meer en meer de gedachte op de voorgrond, dat Israël als zodanig, eens voor al afgedaan had en de « gemeente » nu die plaats ingenomen had (Men vindt dit zelfs in « Doop en Avondmaal » door H.C. Voorhoeve. (Blz. 112).).
Men paste al vast op die « gemeente » alle aan Israël beloofde zegeningen toe, en liet hun de gerichten. Maar hoever men in deze moest gaan, zag men niet goed in. Voor God had, met Israël, alle vorm, alle geopenbaarde « godsdienst » opgehouden.
Door de verwoesting van de tempel, belette Hij dan ook elk misbruik van Zijn Heiligdom. Maar sommige inzettingen en hoogtijden konden toch nog door die « gemeente » vastgehouden worden tegen Gods wil. Dat er in betrekking tot deze dingen heel wat verwarring was gedurende de eerste eeuwen, blijkt uit de geschriften van die tijd. Daar de grote massa zich van Paulus had afgewend (wat reeds gedurende zijn leven begon, zie 2 Tim. 1:15; 4:6) en dus geen oog had voor de werkelijke Gemeente, die niets van het volk Israël te erven had, ontstond er een volledige chaos. Men trachtte ook de Hoogtijden des Heeren te verchristelijken en bij de « gemeente » aan te passen.
De sabbat ging langzamerhand over in de « eerste dag der week », de heidense « dag der zon » of dag des Heeren (zon). In de geschriften van de Roomse Kerk wordt openlijk bekend, dat de « Kerk » de sabbat verving door de « dag des Heeren ». Het Joodse Pascha vierde men ook, niet zoals de Christenen het Paasfeest nu vieren, maar ongeveer zoals Israël het vierde, inbegrepen het slachten en eten van een lam.
Maar ook hier was geen eenheid. De Christenen uit Azië vierden het Pascha de 14e Nisan, zoals Israël. De opstanding werd afzonderlijk herdacht, drie dagen later, dus gewoonlijk NIET OP EEN ZONDAG. In al de kerken, buiten Azië hield men de Pascha maaltijd op Zaterdagavond, en verbond men er het opstandingsfeest mee, dat dan 's Zondags gevierd werd. Wij hebben dit alles reeds vroeger nagegaan en hebben daartoe uittreksels gegeven van de geschriften van de eerste eeuw, zodat de lezer zelf oordelen kan.
Wij hebben gezien, dat de Christenen van de eerste eeuwen het Pascha op een dergelijke wijze vierden. Het maal des Heeren maakte dus deel uit van het Pascha. Het was geen nieuwe instelling. De Christenen van de eerste eeuw deden verkeerd zich een feest toe te eigenen voor Israël alleen was, maar zij vergisten zich niet in de wijze van het vieren van het feest. Zij volgden hierin de Apostelen, die ook op Joodse wijze het Pascha vierden. In elk geval werd het « avondmaal » niet afgescheiden van het « Pascha ». Beiden vormden een geheel.
Men heeft er soms op gewezen, dat er staat (b.v. in Luk. 22:20 en 1 Kor. 11:25): « na de maaltijd » en heeft daarmee willen beweren, dat die beker dus geen deel uitmaakte van het Pascha. Maar wat doet men dan met het breken des broods, dat vóór de beker kwam en waarvan niet gezegd wordt « na de maaltijd », maar wel, « terwijl zij aten »? De beker volgde op het eten van het niet-rituele maal, maar maakte niet te min deel uit van het Pascha als een geheel genomen. Wij hebben dat reeds behandeld.
7. Wat hebt gij daar voor een dienst? (Top)
Des Heeren Pascha moest gevierd worden « onder UWE GESLACHTEN tot een EEUWIGE inzetting » (Ex. 12:14). Als men de Schrift niet vergeestelijkt, leert men hieruit dus twee dingen: het Pascha is voor Israël en dit volk moet het « eeuwig » vieren. Eeuwig is niet « zonder einde ». Israël zal des Heeren Pascha vieren, zolang het als Gods volk bestaat d.i. dus ook in de « eeuw » bij uitnemendheid, die van het Koninkrijk (zie Ezech. 45:21). En als hun kinderen tot hen zullen zeggen: Wat hebt gij daar voor een dienst? dan zullen zij zeggen: « Dit is de Heere een Paasoffer. Die voor de Huizen van de kinderen Israëls voorbijging in Egypte, toen Hij de Egyptenaars sloeg en onze huizen bevrijdde ». (Zie Ex. 12:27).
Maar hadden zij, die naar Gods wil dit Pascha gedurende Handelingen vierden, geen vollediger kijk op de zaken? « Al deze dingen nu zijn hun overkomen tot voorbeelden, en zijn beschreven tot waarschuwing » zegt 1 Kor. 10:11 en « Deze dingen hebben een zinnebeeldige betekenis » volgens Gal. 4:24. Mogen wij die woorden ook niet toepassen op het Pascha en de uittocht uit Egypte? Wat stelde het lam voor, dat geslacht werd? Wat stelde de uittocht voor?
8. De betekenis van het Pascha voor de Christen-Israëlieten (Top)
Laat het Lam zelf spreken: « Dit is Mijn lichaam », « dit is Mijn bloed » (Mat. 26:26 — 28). Gezegd zij dat « dit » in het Grieks onzijdig is en « brood » en « wijn » mannelijk. « Dit » kan dus volgens de taalregels niet voor brood en wijn staan. Wat is dan dit « dit »? Vooreerst zij opgemerkt, dat het gebruik van « is » de betekenis heeft van « stelt voor ». « Dit » moet dus iets onzijdigs zijn, voorstellende maar niet letterlijk zijnde: het lichaam en het bloed van het Lam. De oplossing schijnt eenvoudig genoeg: « dit » is het eten en drinken, de maaltijd, het Pascha, het Paaslam. Vers 26 begint dan ook met « terwijl zij aten ». De Heere zelf was het ware Lam. De Griekse Schriften gebruiken in de meeste gevallen « lammetje », (dat onzijdig is) en niet « lam ». Het eten en drinken was een voorstelling van het zich toeëigenen van Christus door het geloof, zoals in Joh. 6. Het ware Lammetje was dus gereed geslacht te worden en wat zou daarvan de draagwijdte zijn? Wij zullen hier niet trachten die volheid van genade uit te drukken, maar stippen maar een en ander aan. Vooreerst kan men onderscheiden tussen dood, bloed en kruis.
Wij willen slechts enkele teksten opgeven, betreffende de waarde van het bloed. Hierbij kunnen wij dan wederom onderscheiden in welk opzicht er van dit kostbare bloed gesproken wordt. Gewoonlijk letten wij er niet veel op met welke naam de Heere vermeld wordt. Dat heeft toch zijn betekenis, zoals wij reeds gezien hebben met betrekking tot « Heere ». Terwijl b.v. « Jezus » Zijn staat van vernedering aanduidt, drukt « Christus Jezus » Zijn verheerlijkte positie uit. Ook « Zoon zijner liefde » is een uitdrukking, die Zijn tegenwoordige heerlijkheid doet uitkomen. Wij classificeren dan ook de teksten volgens de naam, die gebruikt is.
Van |
De kracht van het bloed. |

« Jezus » |
Het bloed van het nieuwe verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden (1 Kor. 11:28; Mat. 26:28).
De gemeente Gods... die Hij Zich verworven heeft door zijn eigen bloed. Hand. 20:28.
Gaan in het heiligdom, door het bloed van Jezus Heb.10:19.
Door zijn eigen bloed, het volk zou heiligen Heb. 13:12.
|
Zijn Zoon |
Het bloed van Jezus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonden (Christus staat niet in de meeste teksten) 1 Joh. 1:7. |
Jezus Christus |
Ons van onze zonden gewassen heeft door Zijn bloed Op. 1:5. |
« Christus » |
Gerechtvaardigd in Zijn bloed Rom. 5:9.
Uw geweten reinigen van dode werken Heb. 9:14
Door het kostbare bloed van Christus verlost van ijdele, door de vaderen overgeleverde wandel 1 Petr. 1:18 — 19.
Nabij geworden door het bloed van Christus, Ef. 2:13. |
het Lam |
Gode gekocht met uw bloed uit alle geslacht en taal en volk en natie, Op. 5:9. |
« Christus Jezus » |
Verzoening door het geloof in bloed, Rom. 3:25. |
de « Zoon Zijner liefde » |
Vrede gemaakt hebbende door het bloed Zijns kruises — alle dingen verzoend, Kol. 1:20. |
de « Geliefde » |
In Wie wij de verlossing (APOlutrosis) hebben door Zijn bloed, Ef. 1:7. |
Het is hetzelfde bloed, maar het heeft menigerlei kracht, en betreft verschillende trappen van geloof, bedelingen, schepselen. Van de vergeving van zonden, tot de volledige verlossing (APOlutrosis) en de verzoening van alle dingen heeft men allerlei schakeringen.
Vergeving en behoudenis van zondEN, vrijmaking en reiniging van de zondE, redding uit de handen van de boze, verlossing uit ijdele wandel, wetteloosheid en slavernij, en daarbij heiliging, rechtvaardiging en verzoening. Wie kan die waarde en kracht van het bloed overzien?
Het Paaslam en de Exodus uit Egypte, weg van Farao en de Egyptenaren waren een zwak beeld van het ware Lam en de geestelijke Exodus in betrekking tot Satan, de wereld en de zonde. En die rijkdom van genade was voor allen, die het Lammetje aannamen door het geloof. Paulus kon dan ook terecht zeggen in de naam van alle gelovigen: « Want ook ons Pascha, Christus, is geslacht ». (1 Kor. 5:7). Men ziet, dat de kracht van het bloed veel verder reikt dan het « Nieuwe Verbond ».
Maar buiten de geestelijke betekenis, was er nog iets anders, dat niet alle gelovigen betrof. Israël is nog niet IN HET LAND, het koninkrijk is er nog niet. In dit opzicht, betreffende de aardse dingen, moet er nog een Exodus komen. Israël als volk, is nu nog in « Egypte », de landen der Heidenen. De uittocht uit Egypte en het Pascha wezen vooral op de ware uittocht van Israël in de toekomst.
Het Lam is wel geslacht, maar het Pascha is nog niet vervuld. Wanneer die vervulling plaats hebben zal? Luk. 22:15 — 16 geeft het antwoord: in het Koninkrijk. Dan heeft Israël van het Lammetje « gegeten » (door zijn geloof in de Gekruisigde) en wordt het uit alle natiën getrokken en in het LAND gebracht. Dan is het Pascha niet meer een beeld of een geestelijk feit, maar is het Pascha werkelijk genuttigd en « vervuld ». Een schaduw van deze vervulling vinden wij in Joz. 5:10.
Het woord Pascha zelf, betekent « voorbijgaan ». De Engel ging voorbij de Israëlieten, die in het bloed geloofden. Over de anderen kwam het oordeel. Ook dit wordt letterlijk vervuld bij de komst van het koninkrijk. Des Heeren Pascha kreeg alzo een vollere betekenis toen de Heere het voor de laatste maal met Zijn discipelen vierde. De drinkbeker der dankzegging vooral wordt nader toegelicht.
|
Mat. 26:28 « Het bloed van het Nieuwe Verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden ». |
|
Het bloed van het Nieuwe Verbond. Hier vinden wij het Verbond met Israël en Juda, door Jer. 31:31 — 34 aangekondigd. Geen verbond wordt gesloten zonder bloed. Zolang het verbondsoffer of verbondsmaker leeft, is het verbond van geen kracht (Heb. 9:16 — 22). Christus' bloed zal nooit meer vergoten worden en als dit het verbond van Jeremia niet is, dan zal het nooit gesloten worden. Het Oude Verbond stond in betrekking tot de « gelofte » van Israël, dat uit eigen kracht zou doen « al wat de Heere zegt » (Ex. 19:3 — 8 enz.). Volgens de wet kan een vrouw alleen door haar man van een gelofte ontheven worden (Num. 30). Israël, die Jehovah's vrouw was, kon alzo alleen door Christus uit de slavernij der gelofte (Gal: 4:3) bevrijd worden. Daartoe dan het Nieuwe Verbond. Toen werd het verbond gesloten, maar in de toekomst zal het eerst « opgericht » worden (Heb. 8:8, waar het Gr. « volmaken » gebruikt). Dat zal gebeuren als Israël zal toegaan met een waarachtig hart ... « gereinigd van het kwade geweten » (Heb. 10:22). Zie ook 1 Petr. 1:2.
Voor velen vergoten tot vergeving van zonden. Maar slechts enkelen uit Israël zouden na het kruis die vergeving aanvaarden en al steunden de 12 Apostelen en Paulus gedurende Handelingen op het sluiten van dat Nieuwe Verbond, Israël als zodanig verstond niet en bemerkte niet. Zij bekeerden zich niet tot vergeving van zonden (Hand. 28:26 — 27). De tijden der verkwikking konden dus nog niet komen, de Heere Jezus kon nog niet gezonden worden, om hen in het koninkrijk te brengen (Hand. 3:19 — 21). Het Paaslam was geslacht, maar Israël wilde niet uit « Egypte »! Wat moesten de Joodse discipelen in die omstandigheden doen?
Doet dit tot Mijne gedachtenis. « Doet dit, zo dikwijls gij, (die) drinkt, tot Mijn gedachtenis... zo verkondigt gij (niet « zo verkondigt » 't is geen gebiedende wijs) de dood des Heeren, totdat Hij komt ». Zij moesten getuigen zijn van de dood des Heeren, er steeds de aandacht op roepen en alzo het ongelovige deel van Israël uitnodigen de verlossing aan te nemen, het Lam werkelijk te eten en te drinken door het geloof en alzo Zijn Komst mogelijk te maken en het Pascha te vervullen. Ook ten opzichte van de Volken was het een getuigenis, om hen tot het geloof in Christus te brengen.
Had Israël, als volk, toen de Messias aangenomen, dan had, naar de mens gesproken, de tegenwoordige bedeling niet bestaan en zouden zij werkelijk des Heeren Pascha gevierd hebben « totdat Hij komt ». De tijd van De Openbaring zou zich dan aangesloten hebben aan die van de Handelingen. Nu echter is er een onderbreking en met Israël zijn de verwachtingen en vormen van dit Volk tijdelijk opgeheven. Er is dan ook een onderbreking in het vieren van het Pascha. De « komst », de parousia, « de hoop Israëls », staat in verband met de Anti-christus, de grote verdrukking, de dag des Heeren en de vervulling van het Pascha.
De Gemeente der Verborgenheid verwacht ook de Heere Jezus Christus (Filp. 3:20), maar vóór de « parousia ». Die komst kenden de Korinthiërs nog niet, want dat maakte deel uit van wat aan Paulus eerst later zou geopenbaard worden en hij bekend zou maken. Nadat het lichaam der Leden der Gemeente veranderd is tot gelijkvormigheid aan het lichaam van Zijn heerlijkheid, zal Israël weer Pascha vieren en de dood des Heeren verkondigen « totdat Hij komt ». De verwachting van Filp. 3:20, 21 wordt verborgen verwerkelijkt. Het is een nederdalen om de leden van het Lichaam persoonlijk op te wekken. De parousia is 's Heeren openbare komst voor de aarde. Een deel er van is de opname van de gelovigen van de Thessalonicenzen groep (1 Thess. 4).
Sommigen blijven weifelend de maaltijd des Heeren vieren omdat ze geen weg weten met die woorden: « Totdat Hij Komt ». Men lette er op, dat er niet staat wat men er gewoonlijk van maakt: « Doet dit, totdat Hij komt », maar wel: « Doet dit... tot Mijn gedachtenis ». Telkenmale ze « dit » zouden doen, zouden zij de dood des Heeren verkondigen. Voor wat het Pascha betreft, zou het steeds, ook in het Koninkrijk, tot Zijn gedachtenis zijn, maar het zou slechts het KARAKTER van verkondiging van des Heeren dood behouden, « totdat Hij komt ». Daarna blijven zij het dus nog vieren (Ezech. 45:21), ter gedachtenis, terugziend op Zijn offer en de « vervulling » van het Pascha. Dan echter is het niet meer zo zeer een verkondiging van Zijn dood, maar ligt de nadruk op hetgeen uit die dood voortvloeit. Het Pascha gaat door, maar het is niet meer de verkondiging van des Heeren dood, wel nog tot Zijn gedachtenis. De Heere zegt dan ook dat Hij « nieuw » dat is: op nieuwe wijze, met hen zou drinken in het koninkrijk (Mat. 26:29). Men leze dus: verkondigt gij, totdat Hij komt, de dood des Heeren. Nadat Hij gekomen is, moet de dood niet meer verkondigd worden, maar de gedachtenis blijft.
« Totdat Hij komt » staat dus in betrekking tot de betekenis die het Pascha had tot op het ogenblik van Zijn Komst, niet op het vieren zelf en de duur er van. Paulus zegt ook niet: « Zo verkondigt de dood des Heeren, totdat Hij komt », in de gebiedende wijs, maar zegt alleen dat, zo dikwijls zij « dit » brood eten en de drinkbeker drinken, zij des Heeren dood verkondigen.
Het Pascha heeft dus een diepere betekenis gekregen door hetgeen de Heere Jezus zei en deed. Die maaltijd was niet de vervanging van het Pascha, niet een nieuwe instelling voor de Christenen, maar maakte deel uit van het Pascha en de woorden van de Heere, wierpen een helder licht op de betekenis van het Pascha. De oude vorm werd vervolledigd, niet vervangen door een nieuwe vorm. Die vorm zal later vervuld worden. Ook is het maal des Heeren geen vervulling van de oude vorm zoals de Roomse kerk beweert. Zoals wij hierboven gezien hebben, zegt ons ook de oudste overlevering, dat de maaltijd des Heeren niets anders is dan het Pascha des Heeren. De eerste Christenen zijn hier onze getuigen.
De Geestelijke betekenis was voor alle gelovigen, de stoffelijke betekenis alleen voor Israël. De volken hadden geen vormen, ook niet het Pascha. Israël alleen mocht des Heeren hoogtijden vieren.
Voor hen die « verlichte ogen » hebben voor de bedelingen en dan ook inzien, dat het Evangelie volgens Mattheus alleen Israël betreft, spreekt het ook van zelf, dat Mat. 26:26 — 28 dan niet plotseling een « instelling » voor de Gemeente geeft. De Heere Jezus richtte Zich hier tot de 12 Apostelen van Israël. Later ontving ook Paulus een aanwijzing van de Heere, betreffende het vieren van het « avondmaal » maar dat was vóór hij iets wist van de Gemeente, toen deze nog verborgen was en zelfs niet zou bestaan hebben (naar de mens gesproken) als Israël zich bekeerd had. Toen vierde hij nog, evenals de andere Christen-Israëlieten het Pascha. De Heere gaf hem ook de diepere betekenis van dit feest te kennen, en het belang het op ernstige wijze te vieren, zodat het des te meer een verkondigen van de dood van het Lam zou zijn, niet alleen een herinnering aan de uittocht uit Egypte, maar vooral een heenwijzen naar de komende bekering van Israël en de komst van het Koninkrijk.
9. Een Tegenwerping (Top)
Maar, zal men zeggen, zelfs als wij toegeven dat de eerste brief aan de Korinthiërs tot de gelovigen van een andere bedeling gericht is, en dus niet tot de Gemeente der Verborgenheid, betreft hij dan toch niet AL de gelovigen van de vorige bedeling, zowel die van de Volken als die van Israël? Namen dus alle gelovigen niet deel aan des Heeren maal? Dit is een ernstige tegenwerping en wij vermoeden, dat velen niet zouden tevreden zijn, indien men hen ongeveer als volgt antwoordde: Die brief is gericht aan de « Gemeente Gods, die te Korinthe is ». In die gemeente waren gelovige Israëlieten en gelovigen van de Volken en als men het eens is, dat er naar het Vlees tussen beide een scheiding was, dan is het niet moeilijk aan te nemen, dat zodra er van een Joodse inzetting sprake is, dit alleen de Christen-Israëlieten betreft. Voor hun sprak dit vanzelf.
Voor hen nu, die door dit antwoord niet overtuigd zijn, willen wij er nog dit bijvoegen: Over de maaltijd des Heeren wordt gesproken in 1 Kor. 10 en 11 en hoe begint dit deel van de brief? « Want ik wil niet, dat gij onkundig zijt, broeders! dat ONZE VADERS ALLEN ONDER DE WOLK WAREN EN ALLEN DE ZEE DOORGEGAAN ZIJN, EN ALLEN TOT MOZES GEDOOPT ZIJN.., ». Hadden die van de volken ook dergelijke vaders? Duidt Paulus hier niet heel zorgvuldig door het « ONZE vaders » aan, dat hij in het bijzonder tot gelovigen van Israël spreekt? Als hij tot hoofdstuk 12 komt, waar het geestelijke gaven betreft, waaraan alle gelovigen deel hadden, vermeldt hij speciaal de volken (1 Kor. 12:2). De « vaderen » vindt men terug in Heb. 1:1, want hun zijn die vaderen (Rom. 9:3 — 5) evenals de verbonden.
Maar als des Heeren maaltijd niets anders is dan het Pascha, waarom spreekt Paulus dan niet over de andere bijzonderheden van dit feest? Natuurlijk omdat het niet nodig is, juist omdat hij tot Israëlieten spreekt. Hij wil hier ook niet de nadruk leggen op de ceremonie, maar wel nogmaals de aandacht vestigen op de volle betekenis, die er door de Heere aan gehecht was. Toch spreekt hij ook over het eten (b.v. in vers 21). Wil men Schriftuurlijk zijn, dan vraagt men hier: « Wat is dat eten? » En dan moet men wel terug gaan naar Mat. 26 en hier vinden, dat het Pascha gegeten werd. Zij aten niet in ware gemeenschap, maar er waren scheuringen (v. 18). Sommigen wachtten niet (v. 33), aten en dronken veel, anderen hadden niets. Alzo was het niet meer des Heeren maal vieren, maar wel hun eigen maal. Als het alleen om te eten en te drinken op zichzelf was, konden ze beter te huis blijven (v. 22). Juist wat de Heere gedaan had (v. 23 — 27) wees op gemeenschap en eenheid van allen die er deel aan hadden: Gods volk Israël door het bloed van het Lam verlost, één Lichaam, dat de Heere toebehoorde (Zie ook 1 Kor. 10:17). Dat lichaam onderscheidden zij niet (1 Kor. 11:29) en in die bedeling volgde dan ook onmiddellijk het oordeel op zo'n zonde (v. 30 — 32). « Daarom zijn onder u veel zwakken en kranken en velen zijn ontslapen », dus zwak, ziek of gestorven. (Niet « slapen », zoals de Staten vertaling).
Hoofdstuk 12 spreekt niet meer van een aards lichaam, Israël, maar van een lichaam door de Geest gevormd (v. 13 en 27). Zoals wij reeds zeiden, wijst het gebruik van de titel « Christus » (v. 12 en 27) daar mede op.
Wij hebben reeds opgemerkt dat de gelovigen van de volken misschien wel deel konden hebben aan het maal dat tussen de 2e en 3e drinkbeker viel en dat geen deel uitmaakte van het ritueel. Dit is dan misschien ook de oorsprong der « liefdemalen ». Eerst eenmaal per jaar gevierd, konden ze later dikwijls, b.v. elke week gehouden worden en door de Heidense invloed koos men daarvoor de dag der zon, de dag des « Heeren » (zij waren gewoon de zon alzo te aanbidden).
Letterlijk was dus 1 Kor. 11 niet gericht tot de volken. De vorm moesten, ja mochten zij volgens de wet niet onderhouden. Maar ook dit deel was VOOR hun, zowel als voor hen, die deel maken van de Gemeente der verborgenheid, in zo ver het de geestelijke strekking betreft, de verlossing door het bloed en de eenheid in Christus. Als wij Gods woord recht snijden, behoeven wij nooit bang te zijn iets anders te verliezen dan de overlevering en de dingen betreffende andere bedelingen. Een dergelijk verlies is winst.
10. Waarop steunen wij? (Top)
Zij, die des Heeren maal willen vieren, moeten eerst onderzoeken, waarop zij ten slotte steunen. Waar vinden wij een duidelijk schriftuurlijk antwoord op de volgende vragen:
|
1. |
Hoe dikwijls moet des Heeren maal gevierd? (1) |
|
3. |
Welke wijn moet gedronken worden? |
|
4. |
Moet één beker gebruikt worden of meerdere? |
|
5. |
Welk soort brood en hoe verdeeld? |
|
6. |
Wie mag er deel aan hebben? |
|
7. |
In welke omstandigheden moet het gevierd worden? |
|
8. |
Welke woorden moeten gesproken worden en door wie? |
Nergens is een bepaalde schriftuurlijke aanwijzing voor een maaltijd, die speciaal aan de gemeente zou gegeven zijn! Wij hebben reeds vroeger gezien, dat het velen getroffen heeft dat de Schrift geen meer bepaalde aanduidingen geeft over die ceremonie.
(1) « Hoe vele malen wij het doen moeten, wordt nergens bepaald ». « Doop en Avondmaal » door H.C. Voorhoeve blz. 66.
11. Exodus en Openbaring (Top)
Openbaring zegt ons een en ander over de tijden, die het Koninkrijk vooraf gaan. Als de vervulling van het Pascha in die tijden plaats grijpt, zullen wij hier dan geen overeenkomst vinden met de verlossing uit Egypte in het verleden? Laat ons eens zien.
|
Op. 5:9 « En zij zongen een nieuw lied, zeggende: Gij zijt waardig dat boek te nemen, en zijn zegelen te openen; want Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed. En gij maakt hen uit alle geslacht en taal en volk en natie, tot koningen en tot priesters voor onze God; en zij zullen over de aarde heersen. » (1) |
|
|
Op. 5:12 . « Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht, en rijkdom, en wijsheid, en sterkte, en eer, en heerlijkheid, en dankzegging ». |
|
Wij lezen hier van het Lam, het bloed, de verlossing van Israël en de verheerlijking van het Lam. Er wordt ook gesproken van een « nieuw lied ». Waar vinden wij het overeenstemmende « oude lied »? Wel juist in Ex. 15 bij de verlossing uit Egypte. En van het nieuw lied spraken ook b.v. de Psalmen, in verband met de komst des Heeren. Zie b.v.:
|
• |
Ps. 96 die in verband staat met de komst des Heeren en het gericht (v. 13). |
|
• |
In Ps. 97 regeert de Heere. |
|
• |
Ps. 98 ook weer in verband met de komst en het gericht (v. 9). |
|
• |
In Ps. 99 regeert de Heere. |
|
• |
Ps. 149 in verband met de Koning, het Volk en het gericht. |
|
• |
Jes. 42:10 in verband met de Knecht des Heeren en het gericht. |
|
• |
Jes. 44:23 volgt dan met de verlossing van Jakob. |
Men leze in dit verband ook Jes. 11. Eerst een blik op de verloste aarde en dan in verzen 11, 12:
|
« Want het zal geschieden te dien dage, dat de Heere ten ANDEREN MALE Zijn hand aanleggen zal om WEDER te verwerven het overblijfsel Zijns Volks, hetwelk overgebleven zal zijn van Assyrië, en van Egypte, en van Pathros, en van Morenland, en van Elam, en van Sinear, en van Hamath, en van de eilanden der zee: en Hij zal de verdrevenen van Israël verzamelen en de verstrooiden uit Juda vergaderen, van de vier einden van het aardrijk ». |
|
En vers 16:
|
« En er zal een gebaande weg zijn voor het overblijfsel Zijns volks, dat overgebleven zal zijn, van Assur, gelijk als Israël geschiedde ten dage, toen het UIT EGYPTELAND optoog ». |
|
Verder lette men op de algemene overeenkomst tussen de plagen van Egypte en die van Openbaring.
Water-bloed |
Ex. 7 |
Op. 8:8; 16:3, 4 |
Vorschen |
Ex. 8 |
Op. 16:13 |
Zweren |
Ex. 9 |
Op. 16:2, 11 |
Hagel |
Ex. 9 |
Op. 8:7 |
Sprinkhanen |
Ex. 10 |
Op. 9:3 |
Duisternis |
Ex. 10 |
Op. 6:12; 8:12 |
De oordelen van Openbaring zijn de vervulling van de profetie van Ex. 34:10. In Op. 18:11 vinden wij dan de roep « Gaat uit van haar, Mijn Volk ». Dan zal Israël gevolg geven aan die uitnodiging, zij zullen in het doorstoken Lam geloven. Terwijl in Jes. 2:2 Israël als « ondertrouwd » voorgesteld wordt bij de uittocht uit Egypte, is het in Op. 19:7 de bruiloft des Lams en Zijn Vrouw (het overblijfsel van Israël) heeft zich bereid.
(1) Alleen Israël is een « Koninklijk priesterdom » (1 Petr. 2:9). Zie hiervoor Ex. 19:6, dat men moet lezen « koninkrijk van priesters », en Jes. 61:6 « 's Heeren priesters ». Van de volken wordt nooit gezegd, dat ze « priesters » zijn.
12. Exodus en Handelingen (Top)
Terwijl wij dus in Openbaring de vervulling vinden van Israëls Exodus en het gaan in het koninkrijk, zien wij dat die Exodus reeds in Handelingen voorbereid was. Stefanus wijst op de overeenkomst met de Egyptische toestand en in Hand. 7:17 zegt hij:
|
« Toen nu de tijd der belofte, die God aan Abraham beloofd had naderde, wies het volk en vermenigvuldigde in Egypte. » |
|
De Israëlieten die Hij toesprak, waren slaven van Rome, van de wet en van Satan. Zoals het volk in Egypte vermenigvuldigde, was het ook met de Christen Israëlieten in Hand. 2:41, 47; 4:4; 5:14; 6:1 — 7. De uittocht voorzegd in Gen. 15:16, wordt vertraagd omdat « de ongerechtigheid der Amorieten » nog niet volkomen was. Zo was het ook in de Handelingen met het « adderengebroed ». Vervolgens hebben wij de « kwalijke behandeling van het volk », doch des te meer vermenigvuldigden zij juist zoals de gelovigen in Handelingen.
Dan spreekt Hij van Mozes, die hun de verlossing zou geven, doch zij hebben hem niet verstaan (Hand. 7:25), zoals zij het Lam niet verstonden. Mozes wordt een tweede maal verloochend (Hand. 7:35), zoals de Christus gedurende Handelingen een tweede maal door Israël verloochend wordt. Beide Christus en Mozes doen machtige werken.
Vroeger had Stefanus ook reeds Jozef als een type van Christus afgeschilderd. Nadat Jozef TOT OVERSTE gesteld is, herkennen zijn broeders hem; de eerste maal echter niet. Zo herkende Israël de verheerlijkte Christus niet gedurende Handelingen. Maar de tweede maal herkenden de broeders Jozef wel (Hand. 7:13), zoals ook Israël zal zien Wie ze doorstoken hebben. Hem dus de tweede maal zal herkennen.
Maar Israël luisterde niet naar Stefanus, noch naar de andere getuigen, zij bekeerden zich niet, zij namen het Paasoffer niet aan en de tijden der verkwikking bleven uit. Israël bleef in « Egypte ». Daar Israël in zijn misdaad (zie « val » in Rom. 11:11 — 12) volhardde, werd het terzijde gesteld (Hand. 28:28). De tamme olijf was gevallen en met de boom ook de ingeënte takken. Een heel nieuwe bedeling begon. Daartoe was nodig de herordening van de heiligen (Ef. 4:13, grondtekst, St. V.: volmaking). Doch in de toekomst, na de Gemeente der verborgenheid, zal de Heere hen met kracht uit « Egypte » voeren.
Des Heeren maaltijd is niet een nieuwe instelling, maar eenvoudig des Heeren Pascha, meer en beter toegelicht door de Heere zelf. Het mocht alleen gevierd worden door Israëlieten en door besnedenen van de volken. Het werd natuurlijk maar éénmaal per jaar gevierd, op de 14e Nisan. Het staat in betrekking tot het geslachte Lam en de toekomende verlossing van Israël bij de komst van de Heere Jezus Christus. Die verlossing was reeds in het zicht in Handelingen, doch door Israëls verharding is er een onderbreking, die door de Gemeente ingevuld wordt. De letterlijke vervulling van het Pascha is nog toekomstig.
Het Pascha was ook een beeld van de geestelijke verlossing van allen, die geloven in het bloed van Christus, maar de vorm moest daarom niet door de volken, en vooral niet door de Gemeente, waargenomen worden.
Zij, die vrezen iets te verliezen als ze geen « avondmaal » meer zouden hebben, waar de Heere zo gezegd « in hun midden » is, moeten er aan denken dat de Heere ook in het hart kan wonen (Ef. 3:17) en steeds nabij kan zijn (Filp. 4:5).

Copyright © 2003 - 2021 Uit de Schriften
|